< 1 Petrus 2 >
1 2 3 4 5
1)Zo legt dan af alle1) kwaadheid, en alle bedrog, en geveinsdheid, en nijdigheid, en alle achterklappingen;
2)En, als nieuwgeborene2) kinderkens, zijt zeer begerig3) naar de redelijke4) onvervalste melk,5) opdat gij door dezelve moogt opwassen;
3)Indien gij anders gesmaakt hebt,6) dat de Heere goedertieren is.7)
4)Tot Welken komende,8) als tot een levenden Steen,9) van de mensen wel10) verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar;
5)Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen,11) gebouwd tot12) een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden13) op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.14)
6)Daarom is ook15) vervat in de Schrift: Ziet, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen,16) Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
7)U dan, die gelooft, is Hij dierbaar;18) maar den ongehoorzamen19) wordt gezegd: De Steen, Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot20) een hoofd des hoeks, en een steen des aanstoots,21) en een rots der ergernis;
8)Dengenen namelijk, die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook22) gezet zijn.
9)Maar gij zijt23) een uitverkoren24) geslacht, een koninklijk priesterdom,25) een heilig volk, een verkregen volk;26) opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen,27) Die u uit de duisternis28) geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht;29)
10)Gij, die eertijds30) geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden.
11)Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt31) van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel;32)
12)En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken, die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking.33)
13)Zijt dan alle menselijke ordening34) onderdanig,35) om des Heeren wil;36) hetzij den koning,37) als de opperste macht hebbende;
14)Hetzij den stadhouderen, als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners,38) maar tot prijs dergenen, die goed doen.
15)Want alzo is het de wil van God, dat gij, weldoende, den mond stopt39) aan de onwetendheid der dwaze mensen;
16)Als vrijen,40) en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten van God.
17)Eert een iegelijk;41) hebt de broederschap lief;42) vreest God; eert den koning.
18)Gij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren,44) niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden.43)45)
19)Want dat is genade,46) indien iemand om het geweten47) voor God zwarigheid verdraagt,48) lijdende ten onrechte.
20)Want wat lof is het,49) indien gij verdraagt, als gij zondigt,50) en daarover geslagen wordt?51) Maar indien gij verdraagt, als gij weldoet, en daarover52) lijdt, dat is genade bij God.
21)Want hiertoe zijt gij geroepen,53) dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende,54) opdat gij Zijn voetstappen55) zoudt navolgen;
22)Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden;
23)Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde; maar gaf het over aan Dien,56) Die rechtvaardiglijk oordeelt;
24)Die Zelf onze zonden57) in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout;58) opdat wij, der zonden afgestorven zijnde,59) der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt.60)
25)Want gij waart als dwalende schapen;61) maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen.62)